Na het debacle van de vorige ronde, vertrokken we met lood in onze schoenen naar Haarlem om daar te gaan spelen tegen Kennemer Combinatie 3. Hun sterkste man deed niet mee, die was bezig om Kandidaat Meester te worden in Albanië bij de Europese Club Cup. Maar de spelers die er wél waren, hadden per bord beduidend meer elo punten dan de Calimero’s uit Woerden. Toch begonnen we niet onverdienstelijk.
bord 6: Pieter Kroon (1966) – Marjolein Theunissen (1708)
En opnieuw was ze als eerste klaar! Binnen tien zetten stond het huilen haar nader dan het lachen. Niemand bij zijn volle verstand speelt op de vierde zet Le6 om de loper drie zetten later terug te zetten naar f8, gezellig naast het paard op g8 dat ook nog niet ontwikkeld was. En dat met een pion achter. Maar goed, zij had lang en haar tegenstander kort gerokeerd, dus dat werd rommelen geblazen! Op de 18e zet waren de rollen behoorlijk omgedraaid. In een betere stelling bood ze haar veel sterkere, vroegere clubgenoot remise aan, die dat aannam.
bord 7: Julien Rentrop (1657) – Robert Oosting (1801)
Julien kreeg een Siciliaan op het bord. Hij vond dat hij wat minder uit de opening kwam en vooral aan het reageren was op de zetten van zijn tegenstander op de damevleugel in plaats van zijn eigen plan te trekken. In het middenspel kon hij evenwel de activiteit met f4-f5 naar de koningsvleugel ombuigen. Dat ontwikkelde zich in een mooie aanval, maar zijn tegenstander begon steeds meer stukken af te ruilen en daarmee was er niets meer over van de aanval. De positie daarna was compleet gelijk (ook volgens de computer). Nadat Oosting ook een zet herhaalde bood Julien remise aan en dat werd geaccepteerd. Hij is achteraf tevreden over de partij: hij speelde solide, heeft het initiatief naar zich toegetrokken met zijn aanval en remise is een goed resultaat tegen deze tegenstander.
Het eerste punt is binnen, een evenaring van ons vorige resultaat.
bord 3 Henk de Heer (1770) – Ron van Weezel (2038)
Zwart was 35 minuten te laat. Dat was slecht voor Henks killersinstinct. Na een ongeïnspireerde aanval stond hij zeer slecht tot verloren. Maar, na geblunder, stond hij zeer goed tot gewonnen, met een aparte materiaal verhouding: Henk D + T, zijn tegenstander T + T + P en de nodige pionnen voor beiden. In de slotstelling hielden ze elkaar in een houdgreep. De eerste die bewoog zou verliezen. En dat was Henk dus.
bord 8 Sacha Schiermeier (1793) – Annie de Jong (1610)
Annie speelde tegen de wedstrijdleider die niet alleen haar eigen teamwedstrijd maar ook die van hun tweede in de gaten moest houden. En als de wedstrijdleider nog niet achter haar bord zit, dan mag de tegenstander de klok pas indrukken als die wedstrijdleider wél achter het bord zit. Weer wat geleerd!
Met zwart kwam de Italiaanse opening op het bord en als snel stond Annie wat beter. Een goed paardoffer op g2 leidde tot een koningsaanval, maar dat had haar wel veel tijd gekost. Bovendien was haar eigen stelling toch wat verzwakt en haar stukken konden de winnende witte centrumdoorbraak niet verhinderen.
Zo stonden we dus met 3-1 achter. Maar op de andere borden stonden we helemaal nog niet zo slecht. Integendeel!
bord 1 Leen de Jong (1893) – Benjamin Go (2136)
Leen kwam goed uit de opening, zeker toen zijn tegenstander besloot om zijn paard te laten insluiten in ruil voor veel pionnen in het centrum. Stukwinst werd omgezet in kwaliteitswinst en het breken van de pionnenketen. Tegen de tijdcontrole werd het door onnauwkeurigheden van beide spelers nog spannend. Maar Go overzag de kansen die hem meer opgeleverd zouden hebben dan de nul die zijn deel werd.
bord 6 Peter Pijpers (2027) – Sjaak Oosterlaken (1753)
De witspeler opende agressief, offerde een pion voor aanval. Sjaak kon de aanval afslaan, de pion behouden en de torens verdubbelen op de h-lijn, hetgeen overigens nog niet doorslaggevend bleek. Later in de partij offerde Pijpers nog een kwaliteit, in de hoop de c-lijn naar zwarts lang gerokeerde koning te openen. Door de pion handig terug te geven, bleef Sjaak een gezonde kwaliteit voor. Met geduldig spel wist hij de druk te vergroten. Nadat hij nog twee pionnen had verorberd, staakte zijn tegenstander zijn verzet.
bord 2 Jan Bakker (2100) – Hans van Steijn (1909)
Hans had zich voorbereid op twee spelers, wat helaas vergeefse moeite geweest bleek toen hij zag tegen wie hij mocht. Hij kwam wat verdrukt te staan in ruil voor een ingesloten paard en een slechte loper, maar hij wist een gedekte vrijpion te creëren. Vervolgens kon hij met een mooi schijnoffer van de dame, de dames en een stuk afruilen. Met een goede tegen een slechte loper was het nog erg moeilijk dit uit te buiten. Maar met een fraaie maneuvre wist hij zijn loper te offeren voor twee pionnen. In een paar zetten werden zijn paard en koning zeer actief. Toen ook de vrijpion nog verder oprukte, kon wit niet anders dan opgeven.
bord 5 Chris Klaassen (1691) – Derk Kouwenhoven (2000)
In de Rubinstein-variant van het vierpaardenspel koos Chris aan bord vijf een suboptimale voortzetting die wel tot behoud van het loperpaar leidde, maar ook naar een dubbelpion op de d-lijn, waarvan de voorste na verloop van tijd verloren ging. Rond de 50ste zet ontstond een eindspel met lopers van gelijke kleur. Het nadeel van een pion minder noopte Chris bij zijn 63ste zet en na vijfeneenhalf uur spelen op te geven.
We hebben dus niet verloren! We speelden gelijk, maar dat voelde voor ons allemaal als een overwinning.